Het leven en werk van Augustinus is als een schatkamer, te rijk gevuld om daar met enkele woorden iets over te zeggen.
Tijdens de filosofieviering van 28 juli lezen we een passage uit de Belijdenissen, het meest bekende werk van Augustinus. Het vertelt de geschiedenis van zijn roeping.
“Wat zegt de schepping over God”: zo heb ik deze passage genoemd.
Maar ik had ook iets kunnen vertellen over de vrije wil, een volstrekt nieuw en revolutionair inzicht van Augustinus. En evengoed had ik hem kunnen opvoeren als pastor, als mens met een verfijnd psychologisch inzicht, tot in de diepste afgronden van de menselijke ziel. Of als politiek filosoof, die zocht naar wat standhoudt te midden van een ineenstortende samenleving.
Want Augustinus maakte het mee: het Romeinse Rijk, dat welhaast eeuwig leek, werd een ruïne. Waar is dan je houvast?
Wat heeft deze kerkvader gezocht, deze misschien wel grootste denker van het zich ontpoppend Christelijk geloof! Onstuimig in zijn seksualiteit. Gretig proevend en toetsend van de voornaamste geestelijke stromingen van zijn tijd. Begaafd redenaar.
Onrustig zijn hart – zoals hij zelf zei – tot het rust vond in U, o God.
Henk Minnema
Filosofenbankje Wat zegt de Schepping over God?
Jeroen: Dag Henk fijn dat je er bent. Wat zegt de schepping over God? Dat is toch het thema van vandaag.
Henk: Nou Jeroen, je overvalt me nogal. Ik zou liever beginnen met de vraag, waarom dit zo’n belangrijk thema is?
Jeroen: Hoe zo?
Henk: Omdat je dan aansluit bij een ervaring die veel mensen hebben bij de natuur. Of je nu gelovig bent of niet, mensen ervaren wat bij de natuur: ze genieten van bloemen, van een zonnige dag.
Jeroen: Daar heb je wel gelijk in Henk. Als ik een huwelijk heb of een uitvaart en de helft is niet thuis in de kerk, dan heeft iedereen, gelovig of niet, wel een gevoel bij de kracht van de natuur. De taal van de bergen, een bruisende rivier of een vliegende arend die snapt iedereen.
Henk: Die taal van de natuur zouden we als kerk veel vaker moeten gebruiken. Want als de natuur wérkelijk geschapen door God, dan kun je niet anders verwachten dan dat je God dáár kunt vinden!
Jeroen: En dat bedoelen we natuurlijk met het thema van deze viering: Wat zegt de schepping over God. Een taal, die toch iedereen kan aanspreken. Ik ben benieuwd, wat Augustinus daarover zegt.
Introductie Augustinus
Het leven en werk van Augustinus is als een schatkamer, te rijk gevuld om daar met enkele woorden iets over te zeggen.
Zo dadelijk zullen we een passage lezen uit de Belijdenissen, het meest bekende werk van Augustinus, dat de geschiedenis van zijn roeping vertelt.
“Wat zegt de schepping over God”: zo heb ik deze passage genoemd. Maar ik had ook iets kunnen vertellen over de vrije wil, een volstrekt nieuw inzicht van Augustinus, dat revolutionair was voor zijn tijd.
En evengoed had ik hem kunnen opvoeren als pastor, als mens met een verfijnd psychologisch inzicht, tot in de diepste afgronden van de menselijke ziel.
Of als politiek filosoof, die zocht naar wat standhoudt te midden van een ineenstortende samenleving.
Want Augustinus maakte het mee: het Romeinse Rijk, dat welhaast eeuwig leek, werd een ruïne.
Waar is dan je houvast?
Wat heeft hij gezocht, deze kerkvader, deze misschien wel grootste denker van het zich ontpoppend Christelijk geloof!
Onstuimig in zijn seksualiteit.
Gretig proevend en toetsend van de voornaamste geestelijke stromingen van zijn tijd. Begaafd redenaar.
Onrustig zijn hart – zoals hij zelf zei – tot het rust vond in U, o God.
Wat zegt de schepping over God? Tekst Augustinus
Mijn God, wat bemin ik nu eigenlijk, wanneer ik U bemin. Geen lichamelijke schoonheid, geen tijdelijk sieraad, niet de glans van het licht waarvan mijn ogen zo houden, niet die prachtige melodieën als mensen zingen, niet de aangename geur van bloemen en reukwerk en specerijen, geen manna en geen honing, niet een omhelzing die me goed doet: deze dingen zijn het niet die ik liefheb, wanneer ik mijn God liefheb.
En toch bemin ik zo iets als een licht, zo iets als een stemgeluid, zo iets als een geur, zo iets als een spijs, zo iets als een omhelzing, wanneer ik God liefheb, die licht is en stemgeluid en geur en spijs en omhelzing van mijn innerlijke mens.
Daar fonkelt een licht voor mijn ziel, die iedere ruimte en plaats te buiten gaat.
Daar weerklinken melodieën, die niet in de tijd vergaan. Daar hangen geuren die door geen wind worden verstrooid. Dat is het wat ik liefheb, wanneer ik mijn God bemin.
En wat dat dan is? Ik vroeg het de aarde, en die zei: “Ik ben het niet”; en alles wat op die aarde was, vertelde hetzelfde. Toen vroeg ik de zee en haar diepten en het gewemel van alle levende wezens. En zij antwoordden: “Wij zijn niet Uw God. Zoek het boven ons uit!” Ik vroeg aan de waaiende winden. En het hele luchtruim met al zijn bewoners zei tegen mij: “Anaximenes, de oude Griekse filosoof, vergist zich. Ik ben God niet”. Ik vroeg het de hemel, de zon, de maan, de sterren. “Ook wij zijn niet de God, waarnaar gij zoekt”, zeiden ze. En ik vroeg het aan alles wat mijn zintuigen maar kunnen zien, horen, ruiken en voelen:
“Spreek mij toch over mijn God, als gij het niet zijt. Vertel mij over Hem!” En zij riepen met luide stem: “Hij heeft ons gemaakt”
Al mijn vragen stonden voor de aandacht, waarmee ik hen beschouwde. Hun antwoord was hun schoonheid.
“Belijdenissen”: Tiende boek, hoofdstuk VI 8 en 9
Overweging Henk Minnema
Over schepping en God, versiering en verbeelding
Kent u dat?
Dat u midden in de nacht uit een feestzaal komt, met het geluid van de muziek en het drukke praten nog in uw hoofd, en dat u dan ineens door de stilte overvallen wordt?
Ik weet niet, hoe het u vergaat, maar voor mij is het altijd een suizende stilte, het rumoer en de stemmen zijn plotseling ver weg.
Er is ruimte, er is koelte. Ik kijk omhoog naar de hemelkoepel met al die duizenden en duizenden sterren, en ik heradem…
De wereld is mooi!
Ook overdag kan er zo’n moment zijn:
Als we bijvoorbeeld het rumoer van de stad achter ons laten, de vrije natuur in.
Of – in een meer geestelijke zin – wanneer we het werk achter ons laten, omdat we op vakantie gaan.
De hectiek van alledag gonst misschien nog door in ons hoofd, maar het is een losgelaten hectiek: er is ook de ontspanning, de rust en de stilte.
“Recreatie” noemen we dat treffend: Herschepping.
Als we na enkele weken terugkomen, zijn we uitgerust: dan kunnen we de dingen weer in hun juiste proporties zien.
Die wonderlijke kracht, die er van de natuur kan uitgaan: Wat is dat toch? Ze verheugt ons. Ze herschept ons. Het is alsof God hier in het spel is.
Augustinus spreekt erover in zijn Belijdenissen. We hebben er zonet over gelezen. Eerst gaat het over alles, waar een mens van houdt: het licht dat aangenaam is voor de ogen, betoverende melodieën die onze oren strelen, bedwelmende geuren, een verrukkelijke smaak. Je kunt ervan houden, alsof het God is, maar nee, God is daar toch niet te vinden.
Waar dan wel? En dan bevraagt Augustinus de natuur zelf. Hij vraagt het aan de aarde. Hij vraagt het aan de zee. En daarna zoekt hij het hogerop. De waaiende winden, het luchtruim, de zon, de maan, de sterren, het al. Maar bij geen van dit alles is God te vinden.
Augustinus stelt zijn vragen natuurlijk niet letterlijk. Het is beeldspraak. Hij bevraagt de natuur in figuurlijke zin door stil te worden, door aandacht te schenken, door zich los te maken van de hectiek van alledag. Je zou kunnen zeggen: hij mediteert. En de natuur antwoordt dan met haar schoonheid.
Maar hoe kan de schoonheid van de natuur dan verwijzen naar God?
Wellicht klinkt er in het natuurbesef van Augustinus een oud Grieks woordje door: het woordje “kosmos”, dat ik om twee redenen met u wil verkennen.
In de eerste plaats, omdat je met dit woord “kosmos” iets kan zeggen over de geboortegrond van alle grote godsdiensten:
Ook de mensen, die zich door de oosterse religies voelen aangetrokken, maken immers van dit woordje gebruik.
Misschien zijn er onder u, die bijvoorbeeld wel eens van het meditatiecentrum “De Kosmos” uit Amsterdam hebben gehoord.
In de tweede plaats wil ik bij dit woord aansluiten, omdat het een ingang geeft om iets te vertellen over de Griekse filosofie.
De monotheïstische godsdiensten konden zich namelijk zo gemakkelijk verspreiden tweeduizend jaar geleden, omdat deze filosofie de grond bouwrijp had gemaakt:
Met het woordje “kosmos” wordt gedoeld op een schone ordening, op harmonie. Het is een ordening, die we niet zelf kunnen maken.
Zij overkomt ons, wanneer we ons openstellen, wanneer we ons vrij maken, wanneer we de waan van de dag achter ons laten.
Dan krijgen de dingen hun proporties terug. Dan krijgen we oog voor het wonder van het leven. De schittering. De schoonheid. De pracht.
Het Griekse woord “kosmos” heeft echter ook een tweede betekenis, en bij mijn weten vind je die niet terug in de oosterse filosofie.
Het betekent “sieraad” Het intrigerende van een sieraad is dat het de meest bescheidene is van alle kunsten.
Een beeld vestigt de aandacht op zichzelf, maar een sieraad of een versiering of decoratie vestigt de aandacht aan iets voorbij zichzelf:
het heeft een verwijzende functie.
Gaat u maar na: Een sieraad dient ertoe om iemands schoonheid beter te doen uitkomen. Dat is ook precies de betekenis van cosmetica.
En wanneer we een zaal versieren, dan gaat het natuurlijk vooral om het feest, dat daar gevierd gaat worden.
De versiering draagt daartoe bij, maar niet meer dan dat…
En iemand, die we willen eren, die spelden wij de versierselen op, die wordt gedecoreerd.
Wat voor versiering geldt, gaat vervolgens ook op voor de muziek die we vandaag horen: het vioolspel van Gerburg, de orgelmuziek van Jaap, de liederen die we zingen, de woorden die we spreken, het overkoepelend kerkgebouw.
Ze kunnen hun verwijzende functie echter gemakkelijk verliezen en daaraan herinnert ons die tweede betekenis van de kosmos: het sieraad.
Eigen aan de kosmos is immers, dat het dienstbaar is aan iets anders.
De kosmos is als een lofzang. Zij wijst uit boven zichzelf, naar een transcendente instantie: God. En in die verwijzing staat de kosmos niet los van God.
De kosmos is doorschijnend, of – om een nieuw oud woord te gebruiken – transparant.
Vandaar, dat Augustinus te rade gaat bij de natuur, als hij op zoek gaat naar God. En vandaar, dat ook Joden en Moslims zich in dit idee van de kosmos kunnen herkennen.
Het sluit aan bij het scheppingsverhaal.
Voor de Islam was deze gedachte vervolgens weer aanleiding om in de beeldende kunst alleen decoratie toe te staan.
Allah is de enige portrettist. Het is ons niet geoorloofd om van onszelf een beeld te maken, want dan staan we God alleen maar in de weg.
Het Christelijk geloof is hier op een heel eigen manier mee omgegaan, heel anders dan de twee andere monotheïstische godsdiensten.
God heeft Zichzelf in Jezus van Nazareth geopenbaard, zo staat er in het Nieuwe Testament.
Hij was mens, net als wij.
En er zijn getuigen geweest, die Hem met hun ogen hebben gezien, die Hem met hun oren hebben gehoord, die Hem met hun handen hebben aangeraakt.
We hebben ons dus een beeld van Hem kunnen vormen, een beeld van Hem als mens.
Maar wat blijft er dan over van een beeldverbod?
Hoe revolutionair deze gedachte wel is, mag misschien wel blijken uit de iconenstrijd, die in de vroege kerk plaatsvond, en die zich herhaalde in de beeldenstorm van de Reformatie
Is het afgodendienst om ons een beeld van God en mens te maken?
Of komt God ons dan juist nabij?
Maar als Hij ons dan zó nabij komt, kwetsbaar, aanraakbaar, ergerniswekkend soms, stelt Hij zich dan niet bloot aan ons oordeel?
Is het misschien niet onontkoombaar, dat Hij wordt vermoord?
“Veel te laat heb ik U lief gekregen”, zegt Augustinus:
“Schoonheid, wat ben je oud. Schoonheid, wat ben je nieuw!”
Overweging Jeroen
‘Wat zegt de schepping over God?’
Gemeente van Jezus Messias
‘Er is iets, en niet niets’, aldus de biologe Ursula Goodenough. Als ik door mijn geliefde Zwitserse bergen wandel, dan voel ik het steengruis onder mijn schoenen. Ik ruik de frisse berglucht, ik zie de zon de witte toppen beschijnen.
Als ik mijn hand op een rots leg, dan voel ik de hardheid van het gesteente. ‘De berg is, er is niet niets.’ Als ik door de Veluwe wandel, dan voel ik het zandpad onder mijn schoenen. Ik ruik de hars van de dennenbomen. Als ik mijn hand op de bast van een boom leg, voel ik de structuur van het hout. Mos, gekwetter van vogels, gezoem van insecten, er is schepping, geschapenheid. Ik ben, ik leef,
ik adem. Schepping alom. Ikzelf ben schepping, onderdeel van een groot, immens geheel dat we schepping noemen, oneindig groot als de kosmos.
Volgens Psalm 8 ben ik, een mens, creatie uit water, cellen, bloed, eiwit en aminozuren onderdeel van de schepping. Ik ben er met huid en haar mee verbonden. Gemaakt uit oerstof en tot oerstof zal ik terugkeren. ‘Dat er iets is, en niet niets’, is een mysterie. Het geheim van de schepping overstijgt ons denken. Aan dit mysterie hebben we de naam ‘God’ gegeven. Voor de biologe Goodenough, die zich zelf niet religieus noemt, is de schepping zo uniek en ongewoon, dat ze er het stempel ‘goddelijk’ op drukt. Ze zegt: ‘Wanneer ik mezelf toesta het Mysterie… van de kosmos te ervaren, stem ik in met de heiligen… in hun ervaring van wat zij het Goddelijke noemen.’
Het is ook de grote natuurkundige Einstein geweest die achter het geheel van kosmos en schepping een goddelijke ordening zag. Hij noemt het een spirit, een geest die aanwezig is in de wetten van het universum. ‘Een geest oneindig superieur aan die van de mens, een geest in het aangezicht waarvan we ons met onze bescheiden krachten nederig moeten voelen.’ Einstein noemt zich in tegenstelling tot Goodenough wel ‘gelovig’. Hij gelooft dat er achter de oneindige schepping iets schuilgaat dat ons verstand niet kan beseffen.
De mens, door de dichter van Psalm 8 midden in de schepping geplaatst, beseft zijn daarin zijn eindigheid en beperktheid. Leven is een mysterie. We zijn omringd door een geheim dat we God mogen noemen: bron van licht en leven.
Ook Augustinus meent dat achter het licht, de aarde en de zee, iets is dat we niet kunnen grijpen, maar wel kunnen beminnen. De Schepping als geheel is voor hem een verwijzing naar God, of de Eeuwige, of Geest, of hoe we hem of haar maar willen noemen. Augustinus roemt de schoonheid van de Schepping.
Dus ook de schoonheid van God. De Eeuwige als een heilige ordening. Ook Henk benoemt in zijn poëtisch vertolkte gedachtegang de schoonheid van Gods schepping; het is als een sieraad. Graag sluit ik me daar bij aan. Maar er is echter meer te vinden in de Schepping.
In de schepping, waar ik heerlijk doorheen kan dwalen, is ook de cirkelgang van leven en dood te vinden. Het uitgroeien van een zaad tot een vruchtbare korenaar die weer af moet sterven om in het donker van de zwarte grond, opnieuw tot leven te worden gewekt. Schepping is ook de leeuw die zonder enige verdoving een gazelle met zijn tanden in stukken scheurt. Of de slang die zonder mededogen een konijn wurgt. Ook dat is schepping. Naast het schone, het mysterieus oneindige, laat de schepping ook het wrede en onheilspellende
zien. Schepping is niet alleen van betoverende schoonheid, maar ook van pijnlijk lijden. Geldt dit dan ook voor God? Is God dan niet alleen maar oneindige liefde?
In de bijbel komen we ook verhalen tegen over een stad Jericho die in naam van God met de grond wordt gelijkgemaakt. We lezen ook over de mens Job die het uitschreeuwt van pijn omdat zijn huis vol zweren zit. En is het niet de Messias zelf die zijn droom op een nieuw Jeruzalem zag eindigen in een kruisiging?
Wanneer de kerk spreekt over een rechtvaardige God, dan betekent dit ook dat onrecht gestraft wordt. Wanneer de kerk spreekt over vrede op aarde, dan betekent dit ook diegenen die oorlog bedrijven ene halt toe worden geroepen. Het is wellicht iets te kort door de bocht, om alleen maar te spreken over de oneindige schoonheid van God en Gods harde zijde liever niet te noemen. God is leven en dood, is het geheel van de schepping. In dat circulaire geheel is God te vinden. Hoe lastig we dit ook als moderne denkers vinden.
De Amerikaanse theoloog Christian Wiman hamert er in zijn boeken steeds op dat het christelijk geloof de donkere kant van het leven niet wegpoetst.
Wanneer Wiman bijna letterlijk stikt van de pijn vanwege een zeldzame vorm van beenmergkanker ontdekt hij dat je God niet alleen ontmoet in de schoonheid van het leven, maar ook in de ellende van een chemokuur en een vollopend infuus.
Of hiermee het laatste over God en de Schepping is gezegd? Natuurlijk niet. Het blijft een geheim, een zoeken. De filosoof en theoloog Kierkengaard meent dat we alleen maar in een paradox over God kunnen spreken. God is tegelijk leven en dood, mild en hard, liefde en lijden.
Ik sluit me aan bij de woorden van Augustinus: ‘Hij heeft ons gemaakt’. Ik zou daaraan toevoegen: ‘om God en de ander te dienen’.
Moge het zo zijn.
Jeroen Jeroense