Orgels in de Grote Kerk
In de Grote Kerk in Elst bevinden zich twee orgels, het neobarokke Van Leeuwen-orgel en het romantische Walker-orgel. Voor de geschiedenis van alle orgels, zie ‘Orgels van de Grote Kerk Elst’.
Dispositie Van Leeuwen-orgel (1953)
Hoofdwerk |
Rugwerk |
Pedaal |
Quintadeen 16’ |
Holpijp 8’ |
Prestant 16’ |
Koppel Hoofdwerk-Rugwerk, Hoofdwerk-Pedaal, Rugwerk-Pedaal
Tremulant Rugwerk
Dispositie Walker-orgel (1877)
Great |
Swell |
Pedal |
Open Diapason 8’ |
Open Diapason 8’
* Anderson, 1900 |
Bourdon 16’
|
Koppel Swell-Great, Great-Pedal, Swell-Pedal, Swell Octave-Great
Tremulant Swell
Lees hier over de geschiedenis van de orgels in de Grote Kerk in Elst
en last but not least:
26 december |
Een barokke Kerst Tineke Roseboom, sopraan, Ensemble Artaria; Dirk Luijmes |
toegang gratis, collecte na afloop.
Je kunt deze QR-code van de Orgelstichting gebruiken/scannen.
ORGELS GROTE KERK ELST
Onder deze titel is ter gelegenheid van de ingebruikname van het Walker-koororgel een boekje verschenen over de geschiedenis van de orgels in de Grote Kerk te Elst.
Het eerste hoofdstuk is gewijd aan deze eeuwenoude heilige plaats zelf, te beginnen met de bouw van een kleine zaalkerk in de 8e eeuw op de restanten van twee Romeinse tempels. Deze kerk groeide uit tot de kerk die we vandaag de dag kennen en zoals die ontstond rond het jaar 1450.
Ook de trieste geschiedenis van het gebouw in de Tweede Wereldoorlog wordt niet vergeten, waarbij indringende foto’s de lezer met de neus op de tragische feiten drukken.
Genoeg aandacht ook voor de jaren na de oorlog, waarin opgravingen werden verricht en de kerk kon worden herbouwd. Uit die tijd stamt ook het huidige grote Van Leeuwen-orgel, waarvan het front werd ontworpen door G. Pothoven, de architect die de wederopbouw van de kerk gestalte gaf; dit vormt met het interieur een mooi voorbeeld van de wederopbouwarchitectuur waar zorgvuldig mee omgegaan dient te worden en dat niet verder aangetast mag worden.
De geschiedenis van de orgels begint als de kerk nog in roomse handen is, namelijk in 1555, wanneer de opdracht voor de bouw van een orgel wordt gegeven aan Johan Noster uit Nijmegen. Dit instrument is na de Reformatie hoogstwaarschijnlijk in onbruik geraakt.
Pas in 1766 is er sprake van een volgende orgel, gebouwd door vader en zoon Van Eijsdock uit ‘s-Hertogenbosch.
Het daarop volgende orgel is dat van C.G.F. Witte, in gebruik genomen in 1869.Op 75-jarige leeftijd is dit orgel door oorlogsgeweld samen met het kerkgebouw ten onder gegaan. Foto’s van dit orgel zijn helaas niet bekend, maar wel is er in dit boekje een officiële tekening van opgenomen. Wat betreft de klank moet het erg veel overeenkomst hebben gehad met het Witte-orgel in de Utrechtse Janskerk.
Via een uitgebreide beschrijving van het Van Leeuwen-orgel, vergezeld van de volledige dispositie, brengt dit boekje de lezer bij de twee koororgels van de Grote Kerk, te beginnen bij het Walcker-orgel uit 1967.
Voor veel kerkgangers is dit bescheiden instrument een vast gegeven in de kerk, ze zijn er als het ware mee opgegroeid. Dat geldt zeker voor de leden van het Hervormd Kerkkoor, het latere Sint-Maartenskerkkoor. De laatste jaren bleek het instrument echter té bescheiden te zijn, te weinig mogelijkheden te hebben voor de nieuwe vormen van viering, waarbij koorzang een belangrijke plaats is gaan innemen, zodat besloten werd op zoek te gaan naar een vervanger.
Die werd gevonden in een historisch instrument, dat in 1877 was gebouwd door J.W. Walker & Sons te Londen voor St John the Baptist’s Church in Winchester. Deze bijzondere kerk, in oorsprong daterend uit de 12e eeuw, blijft in het boekje niet onbesproken.
Het genoemde orgel is door orgelrestaurateur Feenstra uit Grootegast geheel gerestaureerd en met twee registers uitgebreid; ook is het voorzien van een geheel nieuwe eikenhouten kast, in stijl met de architectuur van de kerk.
Dit orgel is op Eerste Paasdag 2019 kerkelijk in gebruik genomen en op Tweede Paasdag met een feestelijk concert officieel aan het College van Kerkrentmeesters overgedragen.
Het boekje telt 64 pagina’s op A5-formaat, bevat 106 afbeeldingen en is geheel in fullcolour.
Er liggen enkele boekjes op het tafeltje bij de uitgang van de kerk, onder het orgelbalkon, en op een tafeltje in De Ruimte. Tegen betaling van 5 euro, te deponeren in het geldkistje, kunt u een exemplaar meenemen.
Het boekje is ook te bestellen door overmaking van 8,95 euro op rekeningnummer NL41RABO0373718977 van de Orgelcommissie, onder vermelding'Orgelboekje'. Vergeet niet uw naam en adres op te geven.
Carel van Gestel MEI 2019
In een tijd dat het orgel, en dan met name de aanschaf van een historisch Engelse koororgel, nogal wat aandacht krijgt bij ons in de gemeente, is het misschien goed om dit ‘koninklijke’ instrument eens nader te bekijken.
Bij het verlaten van de kerk kan het eigenlijk niet onopgemerkt blijven, het grote Van Leeuwen-orgel uit 1953. Sta eens stil bij deze grote klankenmachine die het eigenlijk is en verwonder u.
Wat we zien zijn eigenlijk drie afzonderlijke orgels: het Hoofdwerk, het Rugwerk en het Pedaal, zoals aangegeven op de foto rechts.
Het Hoofdwerk is het meest omvangrijke en belangrijke onderdeel van het gehele orgel, het Rugwerk is het gedeelte waar de organist achter zit, met zijn rug er naartoe, en het Pedaal wordt gevormd door de twee grote ‘torens’ aan weerszijden. De pijpen aan de voorzijde, de frontpijpen, zijn slechts enkele van de in totaal meer dan tweeduizend pijpen, variërend in lengte van enkele centimeters tot zo’n vijf meter.
Handen en voeten.
De hierboven genoemde drie afdelingen, ook wel ‘werken’ genoemd, beschikken alle over een eigen klavier: twee manualen (handklavieren), waarvan het bovenste voor het Hoofdwerk en het onderste voor het Rugwerk, plus een pedaal, dat dus met de voeten bespeeld dient te worden.
Ze kunnen alle drie afzonderlijk bespeeld worden, maar natuurlijk ook tegelijk: handen en voeten die allemaal hun eigen weg zoeken over de toetsen.
Dat dit een enorme mate van vakbekwaamheid eist, laat zich raden! Ook ons beoogde Engelse Walker-koororgel bestaat uit drie delen: Great (Hoofdwerk), Swell en Pedal. Binnen in de hoofdkast van dit orgel bevindt zich een kleinere kast, waarvan de voorzijde bestaat uit lamellen, die door middel van een pedaal kunnen worden geopend of gesloten, zodat het geluid van de pijpen in die kast kan toenemen (swell) of afnemen.
Registers
De werkplek van de organist is de speeltafel, ook wel klaviatuur genoemd. Deze bestaat uit de manualen, het pedaal, de lessenaar en alle knoppen links en rechts ervan.
Met die laatste, de registerknoppen, kunnen voor elk klavier de verschillende registers worden ingeschakeld. Een register is een rij pijpen van dezelfde klank in verschillende lengten, van kort tot lang, en zo van hoog tot laag in toon; hoe korter de pijp, hoe hoger de toon.
Alle toetsen van een klavier, 56 van een manuaal en 27 van het pedaal, hebben een eigen pijp in zo’n register. Door het indrukken van een toets op het klavier wordt via een stelsel van stangen, draden en hefbomen (de tractuur) uiteindelijk lucht toegelaten tot de desbetreffende pijp.
Windlade
Dat gebeurt in de zogeheten windlade, goed beschouwd het hart van een orgel. Dit is een soort houten bak waarin via allerlei afsluitbare kanalen de wind (nodig voor het aanblazen van een pijp) door middel van schuiven en kleppen naar een op de windlade geplaatste pijp wordt gevoerd.
Zo’n windlade dient geheel luchtdicht te zijn; temperatuur en luchtvochtigheid in de kerk zijn dan ook cruciaal bij het voorkomen van lekkages!
Door het uittrekken van een registerknop, bijvoorbeeld de Trompet 8’, opent de organist in de windlade het kanaal waarop alle pijpen van de Trompet 8’ zijn aangesloten.
Door het indrukken van een toets op het manuaal of pedaal opent zich een ventiel, wordt de lucht in de betreffende pijp geblazen en komt de trompet tot leven. De aanduiding 8’ betekent dat de langste pijp van dat register 8 voet lang is, oftewel een kleine 2,5 meter.
De langste pijpen in het Van Leeuwen-orgel en het Walker-koororgel zijn 16 voet lang, zo’n 5 meter dus; in het Van Leeuwen-orgel zijn ze te vinden in de beide pedaaltorens, bij het Walker-orgel staan ze juist aan de achterkant, dus niet te zien vanuit de kerk.
Balgen
De lucht (wind) wordt naar de pijpen gevoerd door middel van blaasbalgen. Vroeger had de organist iemand nodig om die balgen te bedienen en zo het orgel van lucht te voorzien: de balgentreder. Zijn taak is sinds de komst van elektriciteit langzaam maar zeker overgenomen door de windmotor.
Om schommelingen in de luchtstroom op te vangen en de druk constant te houden, blijft een balg wel noodzakelijk. Bij de grote stadsorgels zijn de balgen vaak te vinden in een aparte balgenkamer, meestal een ruimte in de toren.
Bij ons Van Leeuwen- en Walker-orgel zijn de balgen ondergebracht in de orgelkast zelf. Vanaf de balg wordt de lucht via windkanalen naar de windlade gevoerd en worden op de hierboven beschreven manier de pijpen aangeblazen.
Barok
Het orgel zoals wij dat vandaag de dag kennen heeft zijn oorsprong in de 17e en 18e eeuw. Met name in Frankrijk en Duitsland kwam de bouw van kerkorgels tot grote bloei. Grote steden wedijverden met elkaar om het grootste en meest imposante orgel. Dat waren nog eens tijden!
Nederland, en zeker het gebied boven de grote rivieren, heeft sterk onder invloed gestaan van de Duitse orgelbouw. Beroemde orgelbouwers hebben hier prachtige orgels afgeleverd, en hun leerlingen vestigden zich vaak in Nederland omdat er hier genoeg opdrachten waren binnen te halen.
Zo staat het noorden van ons land, en in het bijzonder de provincie Groningen, vol met instrumenten van orgelbouwers die hun roots hadden in Noord-Duitsland, zoals Schnitger, Freytag, Hinsz en Bader.
En ook de grote componisten stamden uit de tijd, waarvan Bach (1685-1750) natuurlijk de allergrootste is. Het grote Van Leeuwen-orgel in onze kerk is geënt op deze periode, en Bach laat zich daar dan ook uitstekend op vertolken.
Romantiek
In de loop van de 19e eeuw ontwikkelde het orgel zich van een barok instrument steeds verder in de richting van de Romantiek. Technische ontwikkelingen maakten het mogelijk om een orgel meer het karakter te geven van een symfonieorkest, met verschillende soorten klankkleuren. Zo werd het door middel van de hierboven beschreven zwelkast mogelijk om van fortissimo naar pianissimo te gaan en andersom. Een dergelijke zwelkast bezat zijn eigen windlade, met daarop de wat meer romantische registers en meestal ook de zogenoemde strijkers. Het Walker-koororgel is daarop geen uitzondering, met in de zwelkast onder meer de Echo Gamba en Vox Celestes.
Registernamen Walker-orgel
Van een Nederlands orgel is de Prestant 8’ het belangrijkste register, de ruggegraat van het orgel; de unieke klank ervan doet, in tegenstelling tot andere registers, in het geheel niet denken aan een ander muziekinstrument, het is typisch de klank van een orgel.
De naam is ontleend aan het Latijnse ‘prestare’, dat ‘vooraanstaan’ betekent; de Prestanten zijn dan ook meestal voor een deel in het orgelfront te vinden. De Engelse benaming voor de Prestant 8’ is Principal 8’ of Diapason 8’; de laatste is wat ‘dikker’ in klank. De Diapason kan Open zijn of Stopped, in het Nederlands ‘open’ of ‘gedekt’.
Gedekte pijpen, waarvan de klank wat warmer is, zijn bovenaan afgesloten en zijn half zo lang als open pijpen van dezelfde toon; een pijp van 4 voet met deksel klinkt als een 8-voets pijp zonder deksel.
Het Walker-orgel kent verder de volgende registers:
Wald Flute 8’ – in het Nederlandse de Woudfluit, open houten pijpen;
Dulciana 8’ – een zachte strijker van grote klankschoonheid, vooral geschikt voor de begeleiding van registers van het Swell;
Fifteenth 2’ – gebaseerd op de Principal 8’ klinkt dit register twee octaven hoger, oftewel de vijftiende (witte) toets naar rechts;
Cremona 8’ – de Engelse benaming (verbastering) van de Kromhoorn;
Echo Gamba 8’ – gedekte houten pijpen, zacht en mild van klank;
Oboe 8’ – doet natuurlijk denken aan de hobo, maar heeft ook trekjes van een hoornachtige trompet;
Vox Celestes 8’ – in het Frans de Voix Céleste, de hemelse stem, is een strijkend register dat samen met bijvoorbeeld de Gamba zorgt voor een warme, zwevende of ‘hemelse’ klank;
Bourdon 16’ – gedekte houten pijpen met een wat zangerige klank, in het Nederlandse ook Subbas genoemd, die zorgen voor ‘grond onder de voeten’;
Trombone 16’ – vergelijkbaar met de Nederlandse Bazuin, geeft het orgel grote draagkracht.
Het voert te ver om op deze plaats nader in te gaan op de soorten pijpen die er zijn, de samenstelling van het orgelmetaal, de mensuren, de intonatie, het stemmen van de pijpen et cetera, daar is de ruimte ook niet voor beschikbaar. Als u meer wilt weten, kan ik u aanraden om in het voorjaar de orgeldag in onze kerk niet voorbij te laten gaan!
Carel van Gestel, november 2017