De profeet Samuel
Woensdagavond 11 september 2024
Plaats: Stamtafel de Ruimte
19.30-20.00 uur: inloop koffie/thee
20.00-21.45 uur: gesprek
Ouverture op een nieuw seizoen
Als theologisch café kruipen we dit seizoen in de huid van de profeten. Wie waren ze eigenlijk en wat hadden ze te vertellen? Profeten zijn niet alleen maar een reliek uit het verleden; mensen als Dietrich Bonhoeffer, Titus Brandsma en Nelson Mandela worden wel profeten van deze tijd genoemd. In hoeverre is de gemeente van Christus geroepen tot profetisch spreken?
‘Het is niet aan ons de dag te voorspellen, maar die zal komen, dat er weer mensen geroepen worden om zo Gods woord te spreken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt…de mensen zullen ontsteld zijn maar zich gewonnen geven aan haar kracht; een taal van een nieuwe rechtvaardigheid en waarheid, een taal die de vrede verkondigt tussen God en de mensen en de nabijheid van Zijn Rijk.’ (D, Bonhoeffer, mei 1944, Tegel).
In dit essay ga ik, omdat het de ouverture is op een nieuw thema, eerst in op het begrip profeet. Wie, wat is hij? Daarna behandel ik kort de inhoud van het eerste boek Samuel. Het accent ligt op de introductie van het thema ‘profeet’.
Het begrip ‘profeet’
In de bijbel wordt een profeet aangeduid als een ‘man Gods’. (zie bijv.: 1 Sam. 2:27; 1 Kon. 17:18). Daarmee wordt de kern van een profeet aangeduid. Een profeet is geen toekomstvoorspeller, maar iemand die betrokken is op het hier en nu van een situatie. Een ‘mens van God’ die niet bang is om de situatie vanuit het oogpunt van God kritisch te bespreken. Het oudtestamentische woord voor profeet is ‘nabi’ dat van het werkwoord ‘nabu’: ‘roepen’, afkomstig is. Een profeet is dan ook allereerst een spreekbuis van God. Hij wordt door God geroepen voor een bepaalde taak. Prachtig weergegeven met de woorden: ‘Tot roepen geroepene roeper’.
Abraham Joshua Heschel (1907-1972), een Chassidische Jood, die zelf in 1939 voor de nazi's uit Polen naar Engeland vluchtte, schreef een studie over de profeten in de Bijbel. De profeten, zegt Heschel, hadden geen theorie of ideeën over God. “Hun begrijpen van God was niet het resultaat van theoretisch onderzoek naar het wezen en de attributen van God, zoals bij filosofen en theologen. Neen, voor de profeten was God een overweldigende, werkelijke en schokkende aanwezigheid. Zij spraken nooit afstandelijk over Hem. Ze leefden als getuigen, geraakt door de woorden van God.”
De profeten ontvingen hun kennis van God door een ogenblik van openbaring, of door een intuïtief inzicht in de wereld. In het eerste geval door inspiratie, die een expressie van de goddelijke persoon was; in het tweede geval bemerkten ze de tekenen van Gods aanwezigheid in de geschiedenis. Zij ervoeren zijn woord als een levende manifestatie van God en de gebeurtenissen in de geschiedenis als het gevolg van zijn activiteit.”
Heschel schrijft: “Het goddelijk bewogenheid is de sleutel tot het verstaan van de geïnspireerde profetie. God is betrokken bij het leven van de mensen. Hij is door een persoonlijke relatie met Israël verbonden; het goddelijke is verweven met het doen en laten van de natie.”
Vraag: in hoeverre zijn wij ‘vol van de Geest van de Eeuwige’? Is ons geloof gegrond op ervaring, beleving of is het een theorie die ons aanspreekt?
De geroepene
Profeten leefden niet in het luchtledige maar spraken recht in een concrete situatie. Kijk bv maar naar de figuur Zacharia. Deze profeet leert dat profeten geen tijdloze, mythische personages zijn die universele wijsheden de wereld in sturen. Ze staan met beide voeten in een concrete tijd en op een concrete plaats.
Zo was Zacharia een Joodse profeet uit de 6e eeuw v. Chr. Samen met de profeet Haggai riep hij op tot de wederopbouw van de Tempel van Jeruzalem. Zijn profetieën gaan over de komst van de Messias en de wraak van Jahweh op de volkeren die Juda bestreden. Zacharia was de zoon van Berkaja, de zoon van Iddo. Hij trad op als profeet van 520 tot 518 v.Chr., de tijd dat Darius koning van Perzië was. We weten dus wanneer Zacharia leefde en waar hij profeteerde.
In Israël is men priester door afkomst; profeet wordt men alleen door roeping. Een profeet wordt ‘uitgekozen', ‘voorbestemd'. Dat maakt de profeet tot een weerloos en eenzaam iemand. Wat hij te zeggen heeft, is meestal niet wat men verwacht. Profeten spreken dan ook niet in eigen naam. Zij spreken in naam van iemand anders. Zij treden op in opdracht van God. Zonder deze roeping is er geen ware profetie. Vaak voelen profeten zich helemaal niet geschikt om als ‘woordvoerder van God’ op te treden. Zo zegt de profeet Jeremia bijvoorbeeld tegen God als hij geroepen wordt: “Ik zei: 'Ach Heer GOD, ik kan niet spreken; ik ben veel te jong.' Maar de HEER antwoordde: 'Zeg niet: 'Ik ben veel te jong!' Ga naar iedereen tot wie Ik u zend en alles wat Ik u opdraag, moet u hun zeggen.” (Jeremia 1: 6). Het is blijkbaar eigen aan roeping dat ze mensen brengt waar ze zelf niet zouden komen. De geroepene ervaart een ‘moeten', hij kan niet anders, hij kan niet meer doen alsof hij niet is aangesproken. Een profeet is een door God geroepene, vaak tegen wil en dank.
Aartsbisschop Romero van El Salvador beschreef ooit hoe hij zijn preken maakte. Op de ene hoek van zijn bureau lag de Bijbel en op de andere een stapel kranten van de afgelopen week. Pas wanneer beide verhalen elkaar raakten, was de aartsbisschop tevreden. Het Woord van God heeft immers in elke tijd een eigen zeggingskracht.
Vraag: noemen wij onszelf geroepenen? Of vinden we het begrip roeping alleen voorbehouden aan predikanten, priesters, ouderlingen ed.? Waar bestaat onze roeping uit?
De roepende
Het is de opdracht van de geroepene om uiteindelijk de ‘roepende’ te worden. De profeet wordt tot verkondiger van het Woord van de Eeuwige. Het zijn niet zozeer de eigen woorden van een profeet, maar die van God die door hem heen spreken. Door te luisteren - zie Samuels "Spreek, uw dienaar luistert" (15 3,10) - kan God aan het woord komen. Van dan af wordt de luisteraar iemand die kan 'profeteren'. Het Griekse pro-fèmi betekent letterlijk 'spreken voor / in naam van'. Het gaat dus niet om een woord van de profeet, maar om het woord van God. Niet altijd begrijpt de profeet de woorden van God. Profeten zijn en blijven zelf mensen onderweg. Daarom juist kennen ze ook momenten van diepe twijfel en ontmoediging.
Niet alleen met woorden roepen profeten namens God. Ze kunnen dit ook doen via daden, zoals de tekenhandelingen die Jeremia stelt: hij legt een nieuw fundament voor een huis (vgl. Jer 43), draagt een ijzeren juk (vgl. Jer 28-29), breekt een stenen kruik (vgl. Jer 19), koopt een akker (vgl. Jer 32), leeft celibatair... In woord en daad, ja met zijn hele leven, is de profeet oproep tot de mensen.
Kritische verkondiging
De woorden die de profeten namens de Ene uitspreken zijn niet bedoeld als ‘zoete koek’. Het zijn een beetje de ‘dwarsliggers’ van God. Het schuurt vaak als een profeet namens de Ene de ‘kansel beklimt’. De profeet spreekt namens een God die een verbinding, verbond, is aangegaan met de mens. Het is de context van het verbind tussen God en mens waarin de profeten spreken.
Wanneer God voor de mens een Vreemdeling dreigt te worden en wanneer het (samen)leven in Israël nog amper iets laat zien van de toekomst die God droomt voor álle mensen, dan staan profeten op. Er wordt gesproken wanneer het verbond geschonden wordt. Nu is het verbond tussen God en mens een vreemd en zelfs aanstootgevend verbond. God ligt niet in de lijn van het denken van de mensen. Niemand zou de Eeuwige kennen als God zich niet te kennen gaf. God komt als een Vreemdeling naar ons toe. Geloven is deze Vreemdeling ontvangen en Hem onderdak geven (vgl. Gen 18,1-15).
Het geloof staat op gespannen voet met de gang van zaken in de wereld. De apostel Paulus spreekt niet toevallig van een ‘strijd’ (zie Fil 1,27-30). Godverbonden leven gaat voorbij aan dat wat mensen zelf gewoon vinden; namelijk goed voor zichzelf zorgen, maar blind zijn voor de ellende van de ander. Elke bladzijde van de bijbel toont hoe moeilijk het is om het slavenhuis achter zich te laten en met God mee de weg van de bevrijding te gaan. Met aloude woorden: ‘het vlees is zwak’. Altijd weer loopt de mens naar andere goden. De afgoden van kapitaal, macht, populisme en ‘het eigen volk eerst’ worden steeds weer aanbeden. Al in de woestijn, tijdens de grote uittocht, wordt een gouden stierenbeeld opgericht (Ex 32). En zelfs wanneer Israël een echt 'volk' geworden is en zijn eigen koningen heeft, vereert het nog Baäl, de Kanaänitische vruchtbaarheidsgod. Als in de Bijbelse boeken Koningen en Kronieken de geschiedenis van de koningen van Juda en Israël verhaald wordt, klinkt het als een refreín: "Maar de heiligdommen op de offerhoogten bleven bestaan; het volk bleef nog altijd op de hoogten offeren en wierook branden" (2 Kon 12,4).
Het gaat in die afgodencultus om meer dan een religieus slippertje. Als Israël zich afkeert van de God van het verbond en zich toekeert naar de goden van deze wereld, kan het geen teken meer zijn voor de volken. Gods aanbod aan de hele schepping is niet langer zichtbaar. Hoe zou Hij spreken tot allen als zelfs zijn geliefde geen luisterend oor biedt?
Profeten zijn door Gods Geest gedreven mannen en vrouwen die het volk oproepen tot een leven dat een passend antwoord biedt op Gods aanbod (Thora). Als bijvoorbeeld koning Achab in Israël de Baäl begint te vereren, treedt de profeet Elia naar voor: ‘Hoe lang blijft u nog op twee gedachten hinken? Als de heer God is, volgt Hem dan; is het Baäl, volg dan Baäl’ (1Kon 18,21).
Telkens weer zullen profeten - zoals Bonhoeffer - hun volk met deze vraag confronteren: volg je Gods weg, die naar het leven leidt, of ga je je eigen weg?
Vraag: is het spreken van de kerk te bestempelen als kritisch? Durft de kerk voldoende de overheid aan te spreken op haar taak om de kwetsbare te beschermen? Kerk en politiek gaan niet samen wordt er vaak gezegd, maar is dit wel zo?
Kritiek op de monarchie
De organisatie-structuur van Israël moet vanwege haar verbond met de Eeuwige een andere zijn dan die van de volken om Israël heen. Het is immer de Eeuwige die het volk leidt. Gods volk moet een andere weg gaan dan de volken die door despoten/dictators worden geleid. De monarchie is in Israël niet zomaar de staatsvorm koninkrijk, maar herbergt tevens een theologische keuze. De concrete persoon op de troon te Jeruzalem is slechts koning met een kleine letter, onder de God de echte Koning is. In Deuteronomium 17,18-20 wordt dit zichtbaar in de koningswetgeving, daar is de koning verplicht steeds een kopie van de Thora bij zich in de buurt te hebben zodat hij weet hoe een geode koning zich dient te gedragen. Helaas menen de koningen het wel zonder God als koning te kunnen. Dit leidt tot een verloedering van het koningschap en brengt het volk uiteindelijk onheil. Eerst valt het éne koninkrijk van David en Salomo uiteen in twee rijken (931 v.C.), een Noordrijk Israël en een Zuidrijk Juda; vervolgens gaan deze twee broederstaten ook nog eens oorlog met elkaar voeren, in wat gewoonlijk de Syro-Efraïmitische oorlog genoemd wordt (734 v.C.); nadien verdwijnt het Noordrijk Israël in de Assyrische ballingschap (721 v.C.); en ten slotte het Zuidrijk Juda in de Babylonische ballingschap (587 v.C.). Zo dreigt, in deze voortgaande ontaarding van het koningschap, met de ondergang van de monarchie tevens het godsgeloof ten onder te gaan.
Profeten vandaag
Wie mag/kan zich vandaag een profeet noemen? Is dit voorbehouden aan bijzondere mensen? Eigenlijk kun je zeggen dat iedereen die zich christen noemt, of gedoopt is, toebehoort aan Jezus Christus zelf. In Hem worden de drie grote ambten uit het Oude Testament verenigd. Jezus is hogepriester (de middelaar tussen God en mensen), Hij is koning (wiens koninkrijk evenwel niet van deze wereld is) en profeet (verkondiger en getuige van Gods genade). Alles wat Israël hoopte en verwachtte van zijn priesters, koningen en profeten, wordt bij Jezus, dé Gezalfde, werkelijkheid. Zo hebben christenen ook een profetische taak. De profeten herinneren ons eraan: "Not survival but prophecy" (Th. Merton). De belangrijkste zorg van de kerk zou niet haar eigen voortbestaan moeten zijn, maar de vraag of ze iets te zeggen heeft aan de wereld. Dietrich Bonhoeffer schrijft in 1944 vanuit de gevangenis: "De mens wordt opgeroepen met God de pijn te lijden die de wereld zonder God Hem aandoet." Iedereen die zich verbonden weet met de weg van Christus draagt het profetische in zich.
Vraag: durven wij onszelf ‘profetisch’ te noemen? Staat geloven gelijk met het durven benoemen van onrecht?
De profeet Samuel
Hieronder volgt een korte samenvatting van het eerste boek Samuël (met dank aan de Katholieke Bijbelstichting van wie ik dit heb overgenomen). Je kunt deze inhoud lezen en jezelf afvragen welke zaken uit het voorafgaande te herkennen zijn. Geroepen zijn, kritisch zijn, eenzaam durven zijn,….
Het eerste boek Samuël gaat over de profeet Samuël, over Israëls eerste koning Saul en diens opvolger en vijand David. Het eindigt met Davids rouw over Saul en zijn vriend Jonathan.
Het Eerste Boek Samuël is als volgt opgebouwd:
1. Over Samuël: de grote religieuze leider in de tijd tussen rechters en koningen (1-7)
2. Over Samuël en Saul: het ontstaan van het koningschap (8-15)
3. Over Saul en David (16-31)
Profeet Samuël
De Hebreeuwse Bijbel beschouwt 1 en 2 Samuël als één boek. Deze boeken vormen één groot geheel, en danken hun naam aan de grote religieuze leider Samuël, die een beslissende rol speelde in de overgangsperiode tussen de rechters en de koningen.
Roeping
Het eerste boek vangt aan met de geboorte en de roeping van Samuël, wiens naam wordt uitgelegd als: 'want ik heb hem God afgesmeekt'. Daarna worden in een aantal merkwaardige verhalen die nog getuigen van een oude magische godsopvatting, de lotgevallen van de Ark van het Verbond verhaald: hoe zij door de Filistijnen wordt buitgemaakt, overal kwalen en onheil teweegbrengt en ten slotte naar Kirjat-Jearim in Israël wordt teruggezonden, waar ze blijft tot David haar naar Jeruzalem zal overbrengen.
Israël wil een koning
Wanneer Samuël oud geworden is, stelt hij zijn zonen aan als rechters over Israël. Maar omdat zij niet de wegen van hun vader bewandelen, uit zijn op hun eigen voordeel en het recht verkrachten, smeekt het volk om een koning. Samuël is het daar eerst niet mee eens, want eigenlijk is JHWH de enige koning van Israël. Hij waarschuwt het volk en wijst uitvoerig op de negatieve aspecten van het koningschap. Maar nadat hij JHWH in zijn gebed om raad heeft gevraagd, moet hij ten slotte toch toegeven.
Saul
De eerste koning is Saul. Over zijn keuze bestaan niet minder dan drie verschillende versies. Volgens de eerste versie (9,1-10,16), waarschijnlijk afkomstig uit Betel, wordt de boerenzoon Saul, die met kop en schouders boven allen uitsteekt, door Samuël op bevel van JHWH tot koning gezalfd, wanneer hij met een knecht op zoek is naar de weggelopen ezelinnen van zijn vader Kis. De tweede versie (10,17-27), van Mispa, vertelt dat Samuël het volk ter verkiezing van een koning voor een landdag naar Mispa roept. Daar valt het lot op Saul, die zich uit bescheidenheid eerst verstopt heeft. Maar wanneer hij gevonden wordt, blijkt hij opnieuw met kop en schouders boven allen uit te steken. De derde versie (11), van Gilgal, is historisch gezien de meest waarschijnlijke; zij vertelt dat Saul door het enthousiaste volk tot koning wordt uitgeroepen als gevolg van zijn overwinning op de Ammonieten, waarin hij duidelijk bewezen heeft een charismatische leider te zijn.
Door JHWH verworpen
Aanvankelijk is Saul een koning naar het hart van JHWH. Maar zo blijft het niet. Steeds meer gaat hij zich gedragen als een eigengereide koning, alleen maar bekommerd om zijn eigen macht en glorie. Daardoor doet hij dwaze dingen. Hij houdt zich niet meer aan de bevelen van JHWH. Zo verspeelt hij het koningschap. Samuël laat hem weten dat JHWH hem verworpen heeft en uitziet naar een andere koning. Het is het tragische einde van een koning die zich tegen zijn eigen wil tot koning liet uitroepen.
David
Dan volgen de onvergetelijke verhalen van Davids opkomst. Hij is de jongste zoon van Isaï, een eenvoudige schapenhoeder aan wie niemand denkt en die nog niet meetelt. In hem heeft JHWH de ware koning gezien, 'want God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar JHWH kijkt naar het hart'. David is ook een talentvol citerspeler. Zo komt hij bij koning Saul terecht, die depressieve buien heeft en door een boze geest wordt gekweld. David wordt zijn wapenknecht en vrolijkt hem op met zijn citerspel.
Goliath
In hoofdstuk 17 volgt dan het beroemde verhaal over David en Goliath, op het eerste gezicht een gewelddadig oorlogsverhaal, maar in feite juist een protest tegen oorlog en geweld. David weigert de wapenrusting die Saul hem aanbiedt. Hij overwint de Filistijnse reus zonder een zwaard te gebruiken. Zijn eigenlijk wapen is zijn groot godsvertrouwen. Het is JHWH die overwint. Dit verhaal wil verkondigen dat Israël een God heeft, een God die geen redding brengt door het zwaard en de lans.
Vriend Jonathan
Saul ziet in het succes van de door het volk bejubelde David een bedreiging voor zichzelf. Hij wordt jaloers op hem en staat hem naar het leven. Dit in schrille tegenstelling tot zijn zoon Jonathan, die zich als een ware vriend onbaatzuchtig kan verheugen over het goede dat David te beurt valt. Hij probeert zijn vader Saul met David te verzoenen, maar slaagt daar tot zijn grote spijt niet in.
David op de vlucht
Er blijft David niets anders over dan weg te vluchten in de woestijn van Juda. Tot tweemaal toe krijgt hij daar de kans om zijn rivaal Saul, die hem achterna blijft zitten, om te brengen. Maar David ziet in dat dit niet Gods wil is, want ondanks alles blijft Saul de gezalfde van JHWH. David zal zich het koningschap niet met geweld toe-eigenen. Hij heeft zijn vijand lief en hij misbruikt zijn macht niet, ook niet tegenover de dwaze Nabal, omdat hij luistert naar de profetische raad van Abigaïl, die het betere 'ik' in hem wakker roept en hem ervoor behoedt het recht in eigen handen te nemen.
Dood van Saul
Het boek eindigt met het verhaal van de dood van Saul, die zich in de strijd tegen de Filistijnen in zijn eigen zwaard stort, in een laatste poging om zijn eer te redden. Maar ondertussen heeft David, die zich zo grootmoedig toonde in zijn houding tegenover Saul en Nabal, en in zijn overwinning op de Amalekieten (30), bewijzen te over geleverd dat hij ervoor klaar staat de nieuwe messiaanse koning van Israël te worden.
Profetische prediking
De Zeister predikant Kees van Ekris promoveerde op het onderwerp: profetische prediking. Volgens hem heeft deze drie aspecten: Allereerst: zichtbaar maken wat het mens-zijn beschadigt; vaak is dat verhuld door taal of taboes en iemand pelt dat open. Het tweede aspect is inzicht overdragen, en het derde is de alternatieve manier van waarnemen die dat oplevert: wat er gebeurt in een profetische preek. Daar hoort een woord als “visioen” bij. Dat raakt aan kunst en politiek: laten zien hoe iets anders is en kan.
Bonhoeffer zei: “Du solltest brennen und Du bist kalt!” Dat was profetisch. Profeten zijn nooit tevreden. Dat we als gemeente van de Levende niet vervallen in zelfgenoegzaamheid, maar onrustig mogen blijven.
Elst, 29 juli 2024
Jeroen Jeroense
Voor wie meer wil weten over ‘moderne profeten’ verwijs ik graag naar de podcast serie onder dezelfde naam van de EO. Boeiende en inspirerende serie. Er is ook een boek bij verschenen.
https://www.eo.nl/podcasts/moderne-profeten
Ontdek de verhalen van hedendaagse profeten uit de christelijke traditie die uitdagen om te zoeken naar schoonheid, waarheid en barmhartigheid.